Zeker twee derde van de kolen-, olie- en gasvoorraden moet in de grond blijven zitten
Bert Metz, 13 september 2021
Het beperken van de opwarming van de aarde tot niet meer dan 1,5 graad boven het niveau van 1850-1900 betekent dat de wereldwijde CO2 uitstoot rond 2050 naar netto nul moet zijn gedaald. Aangezien verreweg het grootste deel van de CO2 uitstoot afkomstig is van het gebruik van fossiele brandstoffen, zal er een eind moeten komen aan het gebruik ervan.
Je kunt uitrekenen hoeveel CO2 er nog kan worden uitgestoten, omdat er een direct verband is tussen de cumulatieve uitstoot van CO2 en de opwarming. En als je dat weet kan je ook uitrekenen hoeveel fossiele brandstoffen er nog kunnen worden gebruikt. Zie de lezing van prof. Detlef van Vuuren voor een uitgebreide uitleg (vanaf 8 min 50). Met gegevens over de hoeveelheid winbare kolen, olie en gas is het dan eenvoudig om te bepalen hoeveel we daarvan nog kunnen benutten en hoeveel we in de grond moeten laten zitten.
In een recent wetenschappelijk artikel is een schatting gemaakt voor een 50% kans dat de opwarming onder de 1,5 graad blijft. Het resultaat is dat daarvoor bijna 60% van de nu bekende en economisch winbare olie- en gasvoorraden en 90% van de kolenvoorraden in de grond zullen moeten blijven. Als de lat hoger wordt gelegd, met een kans van 66% dat de 1,5 graad niet wordt overschreden (wat gezien de grote risico’s nog niet eens zo’n goede bescherming biedt), dan worden deze percentages nog hoger. Dat geldt ook als de aangenomen CO2 verwijdering uit de lucht (d.m.v. bossen en industriële processen) zou tegenvallen. Voor fossiele voorraden die al wel bekend zijn, maar op dit moment niet economisch winbaar, ziet de toekomst er nog veel slechter uit.
Dit gegeven betekent voor de olie-, gas- en kolenindustrie dat er een grote kans is dat ze met onverkoopbare voorraden zullen blijven zitten en voor overheden van de betreffende landen dat hun inkomsten uit royalty’s drastisch zullen afnemen. Het Internationaal Energie Agentschap, traditioneel een verdediger van de fossiele industrie, zegt dan ook in een studie van de implicaties van een strategie om onder de 1,5 graad te blijven, dat vanaf nu er niet meer geïnvesteerd zou moeten worden in het ontwikkelen van nieuwe productielocaties voor kolen-, olie- en gaswinning.
Je zou verwachten dat dit dan zichtbaar zou moeten zijn in de plannen van de fossiele industrie. Niets is minder waar helaas. In een jaarlijks rapport laat de Verenigde Naties zien hoe de productieplannen zich verhouden tot de afbouw die nodig is om de doelen van het Parijs Akkoord te halen. Het rapport van 2020 toont een enorm gat tussen wat er zou mogen worden geproduceerd en de plannen die er liggen. Terwijl de totale productie van fossiele brandstoffen vanaf nu zo’n 6% per jaar zou moeten dalen, laten de plannen een stijging van de productie met 2% per jaar zien. In 2030 zou dat betekenen dat de productie ruim twee keer hoger is dan wat in een 1,5 graad beleid nog toelaatbaar is.
De vraag is natuurlijk waarom overheden en bedrijven niet reageren op de duidelijke boodschappen die er liggen. Korte termijn denken en het idee dat “de anderen” hun productie wel zullen verminderen spelen waarschijnlijk de belangrijkste rol. En dat is gevaarlijk voor het onder controle krijgen van klimaatverandering. Want het kan gemakkelijk leiden tot vertraging van het noodzakelijke beleid om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen, terwijl de urgentie daarvan nog nooit zo hoog is geweest.